SEARCH
You are in browse mode. You must login to use MEMORY

   Log in to start

Biologie


🇳🇱
In Dutch
Created:


Public


0 / 5  (0 ratings)



» To start learning, click login

1 / 25

[Front]


Fenotype
[Back]


De 'waarnmbaare eigenschappen' van een organisme.

Practice Known Questions

Stay up to date with your due questions

Complete 5 questions to enable practice

Exams

Exam: Test your skills

Test your skills in exam mode

Learn New Questions

Dynamic Modes

SmartIntelligent mix of all modes
CustomUse settings to weight dynamic modes

Manual Mode [BETA]

Select your own question and answer types
Specific modes

Learn with flashcards
Listening & SpellingSpelling: Type what you hear
multiple choiceMultiple choice mode
SpeakingAnswer with voice
Speaking & ListeningPractice pronunciation
TypingTyping only mode

Biologie - Leaderboard

0 users have completed this course. Be the first!

No users have played this course yet, be the first


Biologie - Details

Levels:

Questions:

151 questions
🇳🇱🇳🇱
Fenotype
De 'waarnmbaare eigenschappen' van een organisme.
Genotype
Het totale pakket aan genen (DNA) in een cel
Gen
Eel van een chromosoom dat de informatie bevat voor een of meer erfelijke eigenschappen of een deel van een erfelijk eigenschap
Chromosoom
Is een lang DNA molecuul en veel eiwit-moleculen.
Autosomen
Chromosoom paren 1 t/m 22 heten zo
Organische stoffen
Grote, complexe moleculen die veel energie bevatten en altijd een of meer C-atomen
Anorganische stoffen
Kleine, eenvoudige moleculen die weinig to geen energie bevatten
Autotroof
Autotrofe organismen nemen uit hun omgeving alleen anorganische stoffen op en maken zelf organische stoffen
Heterotroof
Heterotrofe organismen moeten organische stoffen van andere organismen opnemen en anorganische stoffen uit hun omgeving
Ontwikkelen
Het optreden van verandering in de bouw en het functioneren van het organisme of van bepaalde delen ervan
Systeem aarde
Geheel aan ecosystemen op aarde, ook biosfeer genoemd
Context
Een situatie waarin biologie een rol speelt
Individu
Elk individueel organisme
Organisme
Levend wezen dat uit één of meer cellen bestaat
Organismen
Levende wezens zoals planten, dieren, schimmels en bacteriën
Dood
Als een organisme geen levensverschijnselen meer vertoont
Levensloop
Duidelijk te onderscheiden verschillende fasen of stadia in het leven van een organisme die beginnen direct na het ontstaan van een organisme en eindigen met de dood van het organisme
Interactie
Biologische eenheden (bijvoorbeeld moleculen) reageren op elkaar en op de invloeden uit hun omgeving
Populatie
Groep individuen van dezelfde soort dat in een bepaald gebied leeft en zich onderling voortplant
Soort
Organismen die zich onderling kunnen voortplanten en daarbij vruchtbare nakomelingen voortbrengen
Katalyseren
Het versnellen van de chemische reacties van stofwisselingsprocessen
Levensverschijnselen
Levende wezens vertonen levensverschijnselen zoals voortplanten, groeien, ontwikkelen en stofwisseling
DNA
Molecuul dat de erfelijke informatie van een organisme bevat
Orgaan
Deel van een organisme met een specifieke bouw en functie
Emergente eigenschap
Als er op een hoger organisatieniveau een nieuwe eigenschap ontstaat die er op het lagere organisatieniveau niet is
Ontwikkelen
Het optreden van veranderingen in de bouw en het functioneren van het organisme of van bepaalde delen ervan
Biosfeer
Geheel aan ecosystemen op aarde, ook systeem aarde genoemd
Moleculen
De kleinste biologische eenheden en de bouwstenen van stoffen en cellen
Enzymen
Stoffen die de chemische reacties van stofwisselingsprocessen versnellen
Stofwisseling
Alle chemische (scheikundige) reacties in een organisme
Levenscyclus
Alle individuen van een soort doorlopen tijdens hun levensloop dezelfde fasen of stadia (ei, rups, (larve), pop, volwassen dier (imago)) en ondanks dat individuen van een soort sterven, blijft de soort voortbestaan
Cel
Alle organismen bestaan uit één of meer cellen
Ecosysteem
Min of meer begrensd gebied met bepaalde eigenschappen, waarbij zowel de levende als de niet-levende natuur in dat gebied hoort
Levenloos
Dingen in de natuur die nooit hebben geleefd
Biologische eenheden
Organismen zijn georganiseerd in de biologische eenheden molecuul – cel – orgaan – organisme – populatie – ecosysteem – biosfeer (systeem aarde)
Spierweefsel
Langgerekte cellen die kunnen samentrekken en zo beweging mogelijk maken
Organenstelsel
Aantal organen dat samen een bepaalde functie uitoefent
Dekweefsel
Weefsel dat inwendige en uitwendige lichaamsoppervlakten beschermt, ook epitheel genoemd
Tussencelstof
Bij veel weefsels liggen de cellen niet direct tegen elkaar aan, maar komt tussencelstof voor; het soort tussencelstof hangt samen met de functie van het weefsel
Zenuwweefsel
Cellen van zenuwweefsel geven informatie door
Weefsel
Groep cellen met dezelfde vorm en functie
Bindweefsel
Geeft steun en vorm aan een organisme en aan afzonderlijke organen, verbindt lichaamsdelen onderling en het vult ruimten tussen organen op
Transmissie-elektronenmicroscoop of TEM
Microscoop waarbij een elektronenbundel door het object gaat en waarbij het beeld waarin geen diepte is te zien op een speciaal scherm ontstaat
Celplasma
Inhoud van de cel die bestaat uit het grondplasma met daarin allerlei organellen, ook cytoplasma genoemd
Celwand
Stevig laagje om een plantaardige cel heen dat niet tot de cel behoort (is tussencelstof)
Intercellulaire ruimte
Ruimten gevuld met lucht of vocht die ontstaan op plaatsen waar plantaardige cellen niet helemaal op elkaar aansluiten
Leukoplasten
Dienen om stoffen zoals vet, zetmeel en eiwit in op te slaan
Vacuole
Een blaasje in het cytoplasma, veel plantaardige cellen bevatten een grote centrale vacuole
Chomoplasten
Plastiden die gele, oranje of rode kleurstoffen bevatten
Chloroplasten
Plastiden die groene kleurstoffen bevatten, ook bladgroenkorrels genoemd
Object
Voorwerp in een preparaat dat erg dun moet zijn om licht door te kunnen laten
Scanning elektronenmicroscoop of SEM
Microscoop die een object aftast met een elektronenbundel waarna het object elektronen weerkaatst en een beeld ontstaat waarin diepte is te zien
Chlorofyl
Groene kleurstoffen in chloroplasten
Bladgroenkorrels
Plastiden die groene kleurstoffen bevatten, ook chloroplasten genoemd
Celmembraan
Buitenste laag van een cel die het inwendige van de cel, het cytoplasma (celplasma), scheidt van het milieu buiten de cel
Celkern
Organel omsloten door de kernmembraan in het cytoplasma dat DNA bevat
Vacuolemembraan
Membraan dat de vacuole omgeeft
Cytoplasma
Inhoud van de cel die bestaat uit het grondplasma met daarin allerlei organellen, ook celplasma genoemd
Preparaat
Bestaat uit een objectglas en een dekglaasje met daartussen het object dat je onder een microscoop wilt bekijken
Grondplasma
Bestanddeel van het cytoplasma dat bestaat uit water en opgeloste stoffen
Organel
Elk deel van een cel met een eigen functie
Kernmembraan
Vormt de buitenste laag van de celkern
Plastiden
Organellen in plantaardige cellen waarvan verschillende typen bestaan: chloroplasten, chromo-plasten en leukoplasten
Cytoskelet
Netwerk van eiwitvezels (microtubuli en microfilamenten) binnen in cellen dat er voor zorgt dat de cel zijn vorm behoudt en dat organellen op hun plaats blijven en dat een cel van vorm kan veranderen of zich kan verplaatsen
Ribosomen
Kleine bolvormige organellen die eiwitten produceren, ze liggen op het endoplasmatisch reticulum en komen vrij in het cytoplasma voor
Lysosoom
Afgesnoerde blaasjes van het golgisysteem met eiwitten (enzymen) die in de cel blijven; na versmelting met een ander blaasje, kunnen de enzymen de eiwitten in dit blaasje verteren
Nucleolus
Plaats in de celkern waar delen van ribosomen worden gemaakt
Hydrofiel
In water oplosbaar
Hydrofoob
Waterafstotend
Motoreiwitten
Verplaatsen zich langs het cytoskelet en transporteren daarbij blaasjes en eiwitten
Microfilamenten
Vezels in het cytoskelet, zien er uit als een gedraaide draad, gevormd door eiwitten
Ontwerpend onderzoek
Onderzoeker ontwikkelt materialen, instrumenten of instructies als antwoord op een onderzoeksvraag
Theorie
Verklaart verschillende samenhangende hypothesen die bij experimenten juist zijn gebleken
Verwachting
Naar aanleiding van de hypothese geeft een onderzoeker aan welke waarnemingen of observaties hij waarschijnlijk doet als de hypothese juist is
Hypothese
Mogelijke verklaring voor een waarneming van een verschijnsel of een mogelijk verband tussen verschijnselen
Experimenteergroep
Groep organisme die tijdens een onderzoek wordt bloodgesteld aan een bepaalde invloed die je wilt onderzoeken
Data
Verzamelde gegevens (metingen, observaties) van een onderzoeker
Controlegroep
Groep organisme die tijdens een onderzoek niet wordt bloodgesteld aan een bepaalde invloed die je wilt onderzoeken
Steekproef
Onderzoekers selecteren een representatief deel van de onderzoeken groep omdat het niet mogelijk is alle personen te bevragen
Resultaten
Verzameling observaties of (meet)gegevens
Natuurwetenschappelijk probleem
Waargenomen natuurverschijnsel dat vragen oproept bij een wetenschapper en waarover hij geen antwoorden kan vinden in de bestaande literatuur of onderzoeken over dit verschijnsel
Conclusie
Met de resultaten en alle informatie die is opgezocht, kan een onderzoeker een antwoord geven op de onderzoeksvraag
Model
Vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid zoals een virtueel experiment op de computer
Generatio spntanea
Volgens deze theorie kunnen organismen ontstaan uit levenloze of dode stoffen
Beschrijvend onderzoek
Bij een beschrijvend onderzoek probeer je vanuit veel specifieke gevallen (de verzamelde data) tot een algemene regel te komen ( een conclusie)
Natuurwetenschappen
Wetenschappen die natuursverschijnselen bestuderen
Onderzoeksvraag
Vraag die ontstaat naar aanleiding van een natuurwetenschappelijk probleem of naar aanleiding van eerder onderzoek of na literatuuronderzoek en die duidelijk maakt wat je precies te weten wilt komen en wat je gaat onderzoeken
Modeleren
Gebruik van modellen voor onderzoek
Hypothesetoetsend onderzoek
Een onderzoeker bedenkt een methode om een hypothes te toetsen bijvoorbeeld met een expiriment waarbij de werekelijkheid wordt gemanipuleerd
Blancoproef
Een experimentgroep wordt bloodgesteld aan een bepaalde factor die je wilt onderzoeken en de controlegroep niet
Interfase
Fase van de celcyclus tussen twee mitosen
Celcyclus
Opeenvolgende fasen die een delende cel doorloopt
Moedercel
Cel die door celdeling twee nieuwe cellen vormt
Trekdraden
Draden die de chromatiden naar een van beide polen trekken
Ongeslachtelijke voortplanting
Door celdeling ontstaan nakomelingen met dezelfde erfelijke eigenschappen als de ouder
G₁-fase
Fase van de celcyclus tussen de M-fase en de S-fase
M-fase
Fase van de celcyclus waarin de kerndeling en de celdeling plaatsvinden
DNA-replicatie (DNA-synthese)
Van een DNA-molecuul wordt een kopie gemaakt
Centromeer
Plaats op het chromosoom waaraan het gekopieerde DNA vastzit
Profase
Eerste fase van de mitose, waarin DNA spiraliseert en het centrosoom verdubbelt